image

Provincie Gjirokastër

De dood is ze vergeten… Toen we klein waren, waren ze al oud, en nu zijn ze nog altijd oud. (I. Kadare)

Mensen en hun dingen

 

De regio Gjirokastër is een apart geval in Albanië. Op een oppervlakte van iets minder dan 3000km² wonen zo'n 60000 mensen waarvan 24000 in de stad Gjirokastër. Die is nogal klein in oppervlakte dus dat betekent eigenlijk zo'n 36000 mensen in de rest van de provincie, wat heel erg afgerond komt op 12 inwoners per km². In België zijn dat er 385. Dat is niet verwonderlijk als men de geografie belkijkt. De provincie wordt op 3 plaatsen doorsneden door vrij hoge bergketens van zuidoost naar noorwest. Op de grens met de provincie Vlorë is het de keten van Gjerë die afdaalt naar de Drin die een smalle vallei heeft uitgeslepen tussen Gjerë en de bergketen van Dembell-Nemerckë die eigenlijk uit 2 delen bestaat want de Zagoria rivier heeft ook een hooggelegen vallei geschapen tussen de hogere bergen van de keten. De Vjose rvier een op sommige plaatsen vrij brede vallei getrooken tussen de Dembell keten en het Pindus gebergte dat vanuit Griekenland noorwestwaarts doorloopt tot ongeveer Berat. In de valleien van Drin en Vjose zijn een paar grotere centra zoals Gjirokastër stad en Përmet, maar de dorpen op de hellinge zijn schaars met soms maar een paar wonigen per dorp. Na de val van het communisme is de bevolking sterk gedaald omdat velen zijn uitgeweken naar de grotere steden in het noorden of naar het buitenland, meestal Griekenland. De valleien zelf zijn vrij smal en de beschikbare landbouwgrond is bijgevolg beperkt en kan geen grote aantallen mensen tewerkstellen laat staan voeden. Een grotere activiteit is schapen- en geiten, maar in de winter moeten die naar lager gelegen gebieden. Deze regio is dus nogal gekenmerkt door seizoensgebonden migratie.

 

 

Ook deze regio heeft zwaar geleden onder de opeenvolgende bezettingen door Grieken en Italianen en tot aan Tepelenë werden hele dorpen in brand gestoken en de inwoners gedood of verdreven. De regio wed bezet door het Griekse leger tijdens de Balkanoorlogen met als excuus de grote Griekse bevolking, maar werd uiteindelijk in 1913 opgenomen in de nieuwe onafhankelijke staat Albanië. Dit bleek zeer onpopulair bij de lokale Griekse bevolking, die in opstand kwam en na enkele maanden van guerrillaoorlogvoering in 1914 de kortstondige Autonome Republiek Noord-Epirus stichtte, met Gjirokastër als hoofdstad. De regio werd in 1921 definitief aan Albanië toegewezen. In recentere jaren was de stad getuige van antiregeringsprotesten die leidden tot grote politieke instabiliteit in Albanië als gevolg van het pyramideschandaal(1997). Gjirokastër stad wordt, samen met Saranda, beschouwd als een van de centra van de Griekse gemeenschap in Albanië.

 

 

Gjirokastër is voornamelijk een commercieel centrum met enkele industrieën, met name de productie van levensmiddelen, leer en textiel. Onlangs is er in de stad een regionale landbouwmarkt gebouwd waar lokaal geproduceerde levensmiddelen worden verhandeld. Gezien de potentie van Zuid-Albanië om biologisch geteelde producten te leveren en de relatie met de Griekse tegenhangers van de nabijgelegen stad Ioannina, is het waarschijnlijk dat de markt zich in de toekomst zal toeleggen op biologische voeding. De afgelopen jaren zijn veel traditionele huizen gerenoveerd en eigenaren gelokt om terug te keren, waardoor het toerisme als potentiële inkomstenbron voor de lokale economie nieuw leven is ingeblazen. Sommige huizen blijven echter in verval raken door gebrek aan investeringen, verwaarlozing of ongepaste renovaties, omdat lokale ambachtslieden niet bij deze projecten betrokken zijn. In 2010, na de economische crisis in Griekenland, was de regio een van de eerste gebieden in Albanië die te lijden had, aangezien veel Albanese emigranten in Griekenland werkloos werden en daardoor naar huis terugkeerden. De regio Gjirokastër heeft tot op de hoogste hellingen een overvloed aan Byzantijnse en orthodoxe kerkjes en kloosters, teveel om op te noemen. Liefhebbers kunnen dagen bezig zijn die te ontdekken en fotgraferen in combinatie met prachtige trektochten. Enekel ervan vermeld ik in de rubriek bezienwaardigheden omdat ze vrij gemakkelijk bereikbaar zijn en lags de gewone route liggen. De andere laat ik over aan de avonturiers. Deze kerkjes en kloosters werden hoogstwaarschijnlijk overal verspreid door de Griekse orthodoxen om hun aanspraken op deze regio te bevestigen vie religie en onderwijs want in deze kloosters werden ook Griekse lessen gegeven aan de lokale bevolking. Dit gebeurde in volle Ottomaanse periode, maar de Ottomanen waren zeer gevoelig voor de centjes en de Grieks-orthodoixe kerk kocht de toestemming eenvoudig af.

 

 

Tot voor de 13de/14de eeuw leefden Grieks sprekenden en ALbanezen nogal vredig samen in wat toen Epirus was, nu Zuid-Albanië en Noord-Griekenland, in tegenstelling tot de toestand van de laatste 100 jaar. In de 13de eeuw echter vond een vrij omvangrijke migratie plaats van Albanezen uit het Noorden naar ht Zuiden. Getuigenissen uit verhalende bronnen uit de veertiende eeuw bevestigen niet alleen de volksverhuizingen, maar beschrijven ook de aard en het karakter van de Albanese sociale immigrantengroepen. Byzantijnse bronnen beschrijven de Albanezen als nomaden, arm en autonoom, die rooftochten ondernamen tegen versterkte steden. De eerste verschijning van de Albanezen 'en masse' wordt vermeld in een brief van Marino Sanudo Torsello, die melding maakt van de aanwezigheid van grote Albanese menigten in Thessalië, die, trekkend van plaats naar plaats, de gebieden buiten de kastelen verwoestten. Het is bekend dat de Albanezen, voortdurend op zoek naar nieuwe weidegronden, Arbanon (de regio Elbasan) en de driehoek Ohrid-Durres-Kruje verlieten. Ze trokken in twee grote groepen immigranten naar het zuiden, langs de as van de valleien en de rivieren. De eerste groep, met een groot aantal tussenstops van ongelijke duur, bereikte Thessalië via de regio's rond Kastoria. De tweede groep, wederom met vele tussenstops van verschillende lengte, arriveerde in Noord-Epirus. De belangrijkste bezigheden van de immigrantenclans waren veeteelt, roof en oorlogsvoering. Kronieken karakteriseerden hen als 'zwijnenhoeders', wat duidt op intensieve veeteelt. Bij gebrek aan zelfs de meest essentiële voorzieningen exploiteerden ze het land en trokken verder. Afgezien van de clanleiders, die samen met een aantal soldaten de kastelen behielden, woonde de rest van de bevolking in verspreide, tijdelijke, kleine nederzettingen. De verschillende clans opereerden onafhankelijk van elkaar. Na het einde van de Servische bezetting vestigden de Albanese clans zich definitief in Epirus. De inheemse bevolking, gedecimeerd door de demografische crisis van de 14e eeuw en vooral door de Zwarte Dood, reageerde waarschijnlijk niet negatief op de nieuwkomers, van wie ze noch taalkundig noch cultureel vervreemd was. Zo consolideerden de Albanezen zich aan het begin van de 15e eeuw in Epirus. Het doel van hun bezetting was het zoeken naar nieuwe weidegronden. De combinatie van vruchtbare vlaktes en bergen rijk aan grasland in de regio Gjirokaster was ideaal voor de arme nomadische Albanezen, die niet aarzelden om steden te plunderen bij gebrek aan voedsel. Na aankomst vestigden deze nomaden zich doorgaans niet permanent op één plek, maar leefden ze in tijdelijke, geïmproviseerde nederzettingen, de 'katunds', mogelijk naar het voorbeeld van de rivaliserende nomadische Vlachen, die zich, net als de Vlachen van Thessalië, al in de regio gevestigd moesten hebben.

Ontdek de andere provincies